In 1805 beloofde Napoléon Bonaparte “triomfbogen” aan zijn troepen nadat ze de Slag bij Austerlitz hadden gewonnen.
De eerste boog waartoe hij opdracht gaf was de Arc de Triomphe de l’Étoile (de Triomfboog van de Ster) in Parijs, algemeen bekend als de Arc de Triomphe, en de bouw begon op 15 augustus 1806, Bonaparte’s verjaardag.
Als groot bewonderaar van de schone kunsten uit de oudheid, gaf Bonaparte architect Jean-François-Thérèse Chalgrin de opdracht naar de klassieke architectuur te kijken voor inspiratie. Chalgrin inspireerde zich op de Boog van Titus (A.D. 81) in Rome voor zijn ontwerp, hoewel de Arc de Triomphe geen zuilen heeft.
De neoclassicistische boog van 50 meter toont scènes uit het dynastieke leven en ook gevechtsscènes, wat afwijkt van de klassieke traditie van triomfbogen die alleen militaire overwinningen afbeelden.
De oostgevel kijkt uit op de Champs-Élysées, die in de tijd van Bonaparte uitkeken op de Tuileries, het koninklijk paleis en vervolgens het keizerlijk paleis. (Het paleis werd in 1871 tijdens de Parijse Commune verwoest.) Een fries loopt rond de boog, dicht bij de top. De oostelijke gevelfries toont Franse troepen bij hun vertrek voor nieuwe veldtochten, en de westelijke gevel toont de troepen bij hun terugkeer.
Aan de voet van elk van de vier pijlers van de boog staat een beeldengroep op een sokkel. Elk beeldhouwwerk toont een historische scène. Het beroemdste is het “Vertrek van de vrijwilligers van 1792” van François Rude, beter bekend als “La Marseillaise”, dat ook de naam is van het Franse volkslied.
Koning Louis-Philippe droeg de boog in 1836 op aan de legers van de Republiek en het Keizerrijk.







Origineel gepubliceerd door The Epoch Times (20 juni 2021): The Patriotic Art of the Arc de Triomphe, Paris