Dit is het vierde deel in de reeks over de ideeën die de grondwet vormden. U kunt het eerste, het tweede, en het derde deel hier lezen.
Zoals uitgelegd in het tweede deel, werd van 18de-eeuwse schooljongens niet verwacht dat ze even bedreven waren in Grieks als in Latijn. Ze leerden echter relatief eenvoudige Griekse teksten lezen, waaronder het Nieuwe Testament en de geschriften van Xenophon. De jongens maakten ook kennis met uittreksels van moeilijker materiaal, zoals Plato’s geschriften over Socrates.
Diegenen uit generatie van de ‘Founding Fathers’ die naar de universiteit gingen, zoals James Madison, leerden Grieks. Zij raakten zeer vertrouwd met de opvattingen van Socrates, Xenophon en Plato.
Hoewel de meeste Amerikanen in de 18e eeuw niet naar de universiteit gingen of zelfs ook maar ver geraakten in hun studie Grieks op het gymnasium, sijpelden de Griekse ideeën door in de algemene bevolking. Een afgevaardigde op een staatsconventie die was opgeroepen om de Grondwet te ratificeren, zou waarschijnlijk een vrij goed begrip hebben van Socrates, Xenophon en Plato, zelfs als de afgevaardigde nooit Grieks had gestudeerd. De verslagen van de ratificatie van de grondwet laten zien dat de deelnemers aan de constitutionele debatten herhaaldelijk verwezen naar Socrates en Plato en, in mindere mate, ook naar Xenophon.
In werkelijkheid was de invloed van deze drie pioniers nog groter dan het aantal verwijzingen doet vermoeden, aangezien de deelnemers zich ook vaak baseerden op het werk van latere schrijvers, zoals Polybius en Montesquieu, die op hun beurt hadden voortgebouwd op de ideeën van Socrates, Xenophon en Plato.
John Adams
John Adams is wellicht een mooi voorbeeld van een ‘Founding Father’ die zich op Plato baseerde.
Tijdens de Confederatieperiode beweerde de Franse filosoof Anne Robert Jacques Turgot (deze naam is mannelijk) dat de scheiding der machten in de nieuwe Amerikaanse grondwetten een nutteloze imitatie was van de Britse structuur. Turgot stelde dat het beter zou zijn geweest om alle autoriteit te centraliseren in democratisch gekozen wetgevende lichamen.
In 1786 werkte Adams voor het Confederatiecongres vanuit Europa als diplomaat. Hij was de belangrijkste auteur geweest van de grondwet van Massachusetts uit 1780, dus Turgots kritiek op dit document was in zekere zin een aanval op hemzelf. Adams reageerde met een driedelig werk, de “Defence of the Constitutions of the United States“.
Adams’ onderliggende thema was dat de macht moet worden verdeeld tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Hij ging echter veel verder dan dit thema en creëerde als het ware een encyclopedie van republikeinse regeringen.
Het eerste deel van Adams’ werk werd gepubliceerd in Philadelphia kort voordat de Constitutionele Conventie bijeenkwam, en het boek circuleerde vrijelijk tijdens de conventie zelf. Hij schetste de politieke systemen van verschillende hedendaagse Republieken, waaronder Venetië, Nederland (toen een federale republiek) en de Zwitserse kantons. Ook onderzocht hij oude republieken, zoals Athene, het oude Korinthe, Carthago en Rome, en het besprak de opvattingen van verschillende oude geleerden.
Adams gaf een samenvatting van Plato’s beschouwing over hoe politieke structuren veranderen en in verval raken: Monarchie muteert in aristocratie, aristocratie in oligarchie, oligarchie in democratie, en democratie in tirannie. (Enkele redenen volgens Plato waarom democratieën ontaarden in tirannieën waren losbandigheid, veronachtzaming van de rechtsstaat en het gelijkstellen van “vreemdelingen” aan burgers).
Adams ontleende twee belangrijke inzichten aan Plato en aan latere schrijvers die zich op Plato baseerden. De eerste was dat een nationale grondwet niet zuiver democratisch zou moeten zijn, maar ook monarchische en aristocratische elementen zou moeten bevatten. Het zou een hoogste uitvoerende macht moeten omvatten met enige monarchale bevoegdheden, een Senaat als aristocratische tak, en een democratisch Huis van Afgevaardigden. Ten tweede moesten de monarchale, aristocratische en democratische elementen tegen elkaar worden afgewogen.
De ratificatie
Zoals uitgelegd in het eerste deel van deze reeks, stuurde het Confederatiecongres, nadat de grondleggers de Grondwet hadden uitgeschreven, deze ter ratificatie naar de staten. We beschikken nu over een vrijwel volledig verslag van het ratificatieproces, dankzij een team van wetenschappers die bijna 50 jaar werkten aan de “Documentary History of the Ratification of the Constitution“.
Dankzij deze “documentatie-geschiedenis” kunnen we verwijzingen naar Socrates, Xenophon en Plato opsporen tijdens de debatten over de grondwet. Onder deze deelnemers bevonden zich afgevaardigden van de ratificatieconventies alsook leden van het grote publiek. Er waren ook voorstanders van de grondwet (“Federalisten”) en tegenstanders (“Antifederalisten”).
Een voorbeeld was een Antifederalist die schreef onder de schuilnaam “A Farmer” (waarschijnlijk John Francis Mercer uit Maryland). De “Farmer” prees “Socrates, Plato en Plutarch voor de morele lessen die het menselijk hart tot deugdzaamheid vormen”.
Een andere prominente antifederalist was Richard Henry Lee uit Virginia. In een brief aan een arts die voorstander was van de ratificatie, suggereerde Lee voorzichtig dat de arts “beter bekend was met Hippocrates dan met Plato”.
Aan de kant van de Federalisten erkende Hugh Brackenridge, een advocaat uit Pennsylvania die later deel uitmaakte van het Hooggerechtshof, de fundamentele bijdragen van oude geleerden zoals Plato. En Edmund Pendleton, die voorzitter was van de ratificatieconventie in Virginia, betoogde dat de tegenstanders van de grondwet streefden naar perfectie. Zich (enigszins achterbaks) baserend op Plato’s opvattingen over hoe regeringen in verval raken, schreef Pendleton:
“Een absolute monarchie ruïneert het volk; een beperkte verwondt de prins; een aristocratie creëert intriges onder de groten en onderdrukking van de armen, en een democratie produceert tumulten en convulsies … De speculatieve ideeën erover hebben hetzelfde lot ondergaan, sinds de Republiek van Plato …. zodat het zoeken naar die Perfectie even vergeefs is als het zoeken naar het Universele.”
Een andere Federalist, Charles Carroll uit Maryland, schreef over de degeneratie van republieken door te verwijzen naar de degeneratie van Athene: “[Zij] waren meer tevreden met de grove grappenmakerij van een komisch dichter, en zijn onliberale misbruik van de goddelijke Socrates …” dus “verdoemden zij hem tot de dood, omdat zijn leefregels en praktijk een constante beschuldiging waren van hun doctrines en ondeugden.”
Disputanten maakten soms gebruik van de publieke bekendheid met Plato en “Socrates de wijze” (zoals één van de auteurs hem noemde) om specifieke lessen eruit te trekken.
Zo waarschuwde de antifederalistische “Landbouwer” voor wolven in schaapskleren: “Zo zien we vaak dat een levende Catiline een dode Cicero [im]personifieert en dat een moderne Thersites [een schurk uit de Ilias van Homerus] de oude naam van de wijze Socrates of de goddelijke Plato aanneemt.” Aan de kant van de Federalisten beriep Madison zich op Socrates als een maatstaf voor goedheid en waarschuwde voor de gevaren van het gepeupel: “Als elke Atheense burger een Socrates was geweest, zou elke Atheense volksvergadering nog steeds een gekkenhuis zijn geweest.”
Andere deelnemers bekritiseerden Socrates – en vooral Plato- omdat hun conclusies veeleer op theorie dan op praktische ervaring berustten. De auteur die zich “Americanus” noemde, beweerde dat de politieke wetenschap pas na de Glorieuze Revolutie in Engeland (1688-89) was geperfectioneerd. Daarvoor, schreef hij, “vermaakten Plato [en anderen] zich met het vormen van visionaire denkbeelden over perfecte regeringen, maar bij gebrek aan experimentele kennis zijn hun plannen niet beter dan romances, de extravagante uitspattingen van een uitbundige verbeelding.”
Een Antifederalistische auteur presenteerde een meer afgewogen kritiek: “Amicus Plato, Amicus Socrates, sed major Amicus Veritas.” (“Plato is een vriend, Socrates is een vriend, maar een grotere vriend is de Waarheid.”) Een andere antifederalist betreurde de snelheid waarmee de eerste zeven staten de Grondwet hadden geratificeerd:
“Want hoewel het, net als Plato’s republiek, tot onze verbeelding kan spreken door ons verrukkelijke taferelen en vleiende vooruitzichten voor te schotelen, enkel de ervaring, de moeder van de kennis, zal ons kunnen zeggen of de effecten ervan onze goedkeuring zullen wegdragen, en of ze consistent zullen zijn met het algemene welzijn, of juist het tegenovergestelde.”
Aan de andere kant waren sommige Federalisten juist trots omdat zij de voorgestelde Grondwet realistischer vonden dan Plato’s “Republiek”. Madison schreef dat in een ideale regering “eerbied voor de wetten voldoende zou worden bijgebracht door de stem van een verlichte ratio. Maar een natie van filosofen is net zo min te verwachten als de filosofische race van koningen waar Plato naar streefde.”
We laten het laatste woord aan John Adams: Nadat de meeste staten hadden geratificeerd, vroeg hij zich af: “Wat zouden Aristoteles en Plato hebben gezegd als iemand hen zou hebben aangesproken over een federatieve republiek van dertien staten, die een gebied van vijfhonderd mijl breed beslaat?”
En dat vormt een goede overgang naar Aristoteles, het onderwerp van de volgende aflevering.
De meningen in dit artikel zijn de meningen van de auteur en komen niet noodzakelijk overeen met die van The Epoch Times.
Gepubliceerd door The Epoch Times (12 november 2022): The Ideas That Formed the Constitution, Part 4: The Pioneers: Socrates, Xenophon, Plato, and the Founders